Direct naar artikelinhoud
Exclusief

Max van Rooy (1942-2022) over zijn grootvader Hendrik Berlage: ‘Architecten zijn geen kunstenaars meer’

Max van Rooy (1942-2022) over zijn grootvader Hendrik Berlage: ‘Architecten zijn geen kunstenaars meer’
Beeld Jonathan Herman

Journalist Max van Rooy, die op woensdag 7 december op 80-jarige leeftijd overleed, rondde onlangs de biografie van zijn grootvader, de wereldberoemde architect Hendrik Berlage, af. Afgelopen najaar gaf hij dit interview, dat eind oktober in PS van de Week verscheen.

Max van Rooy zit aan een lange tafel in het midden van de kamer. Voor hem ligt een grote stapel papier: de laatste drukproef van zijn biografie over zijn grootvader, architect Hendrik Berlage. In Amsterdam is hij vooral bekend van de Berlagebrug over de Amstel en de Beurs van Berlage aan het Damrak, met zijn karakteristieke rode bakstenen en hoekige toren. Veertig jaar geleden bedacht Van Rooy al dat het er moest komen en nu is het eindelijk zover: Heb ik dat gemaakt? Een titel die overigens net zo goed op hemzelf van toepassing zou kunnen zijn.

Een kunstenaarsbiografie is het geworden, van de jonge jaren van Berlage tot aan de bouw van de monumentale Beurs. Van Rooy reisde zijn wereldberoemde groot­vader na aan de hand van diens reisverslagen, las zijn geschriften en sprak lang over hem met zijn eigen moeder Miep, de jongste dochter van Berlage.

Op wat voor stoel zit ik nu?

“Een Gispen. Doodordinair.”

U houdt er hier een aardige stoelencollectie op na.

“Daar staat een Mies van der Rohe en dat is ook een Gispen. Bij het raam staat een Charles Eames en die achter me is een Rietveld. Die witte, dat is een Friso Kramer.”

Geen Berlage?

“Dat krukje, dat heeft hij speciaal ontworpen voor het Gemeentemuseum Den Haag. Dat was zijn grootste ontwerp buiten Amsterdam.”

Waar komt die drang tot verzamelen vandaan?

“Ik heb graag schoonheid om mij heen. Die behoefte heb ik heel sterk: mooie dingen verzamelen. Ik heb ook een echte stoel van Berlage. Die staat in de kamer hiernaast.”

Zijn vrouw Anita Soer brengt stukken appeltaart en schuift aan: “Daar zit nog een jongen in zijn pyjama op, een van onze zoons.”

Van Rooy: “Berlage wilde opvoeden. Dat probeerde hij ook met zijn meubels. Hij ontwierp de goede stoel. Nou ja, wat is een goede stoel?”

Kaarsrecht, als we hem moeten geloven.

Van Rooy: “Berlage was een moralist.”

Soer: “Ik ga hem voor je halen. Het is echt vreselijk.”

Van Rooy: “Vorm boven comfort. Daar zit rechtlijnigheid in. Het is een bijzondere stoel. Hij heeft dezelfde strengheid als De Beurs.”

Soer: “Ga er maar eens in zitten.”

Dat noemen ze toch een actieve zit?

“Berlage heeft die stoel rond 1900 ontworpen voor een barones. Die was 1.53 meter. Ze gaf altijd huisconcerten in Amsterdam-Zuid. Dan zag hij haar zitten in een gewone stoel. Ze kon niet met haar voeten bij de grond. Dat vond hij zo’n ellendig gezicht dat hij zei: ik ga voor jou een stoel ontwerpen. Vandaar die lage zit en hoge rugleuning.”

Max van Rooy kwam in de jaren zestig uit Voorburg naar Amsterdam. Dat was de plek waar het gebeurde. Hij haakte aan bij de vriendengroep rond het literaire tijdschrift Barbarber van K.Schippers, G. Brands en J. Bernlef. Avonden op het Leidseplein. “Café Reynders,” zegt hij. “Oh nee, café Eijlders. Ik was van het drinkerskamp. Reynders was van het rokerskamp. Daar zat Simon Vinkenoog.”

Drie maanden heeft hij nog gestudeerd: culturele antropologie bij professor André Köbben aan de Gemeente Universiteit. Toen had hij er wel weer genoeg van. “Het was vooral om een beurs te krijgen. In die tijd noemden wij dat geld verdienen, maar de schrijverij kreeg al snel de overhand. Het tekenen ook trouwens. Ik ben een enorme tekenaar.”

Hij was hoofdredacteur van het culturele magazine Hollands Diep voordat hij aan het einde van de jaren zeventig overstapte naar NRC Handelsblad, waar hij adjunct-hoofdredacteur werd en later kunstredacteur, met de architectuur als voornaamste liefde.

Zware jaren: in 2002 overleed zijn eerste vrouw Hedwig aan de gevolgen van alzheimer, nog maar zestig jaar oud. Hij had haar leren kennen op zijn 24ste, net terug uit Griekenland, waar hij twee jaar lang had gedroomd van een kunstenaarsbestaan. Met zijn tweede vrouw, Anita Soer, hoofd development bij het Joods Cultureel Kwartier, 27 jaar jonger, kreeg hij in 2005 een tweeling: Casper en Sebastiaan. Van Rooy was 63 en werd tot zijn grote geluk alsnog vader.

Met zoons Casper (links) en Sebastiaan. ‘Ik zie dat ik hun geluk niet belemmer met ziek zijn.’Beeld Jonathan Herman

Elf jaar geleden werd bij hem botkanker vastgesteld. Het kostte hem zijn rechterbeen en zijn oude huis op het Rusland in de Nieuwmarktbuurt, met de vele trappen. Hij schreef er een boek over: Leve het been (snijtijd negentig minuten). Nu woont hij vlak bij Artis, in een huis met vlakke vloeren en een lift. De kanker is terug: in zijn rechterlong. Door de bestralingen is zijn slokdarm beschadigd. Hij spreekt moeilijk, is zuinig met woorden. En hij was toch al niet zo’n prater.

Hoe gaat het met u?

“Het gaat wel weer goed. Ik moet elke dag rusten. Het is gedoe, maar het gaat redelijk.”

Bent u blij dat het werk volbracht is?

“Het is eigenlijk onverwacht. Ik had niet verwacht dat het nog zo ver zou komen, ik wist niet of ik het nog zou halen.”

Veertig jaar is ook een lange tijd.

“Het daadwerkelijke schrijven heeft tien jaar geduurd. Maar goed: ik laat me graag afleiden. Er was veel ruis. En nu waren er die behandelingen. Eigenlijk is het hele idee al begonnen in 1978. Toen heb ik een reeks interviews gehouden met mijn moeder Miep. Zij was de laatste levende connectie. Ik dacht: dat moet ik nu even doen, voordat het te laat is. Dan heb ik die tenminste binnen.”

Met toen al het idee…

“Dat ik er een boek van zou maken. Daar ben ik een beetje voor aangewezen. Binnen onze familie ben ik de enige die professioneel over architectuur schrijft.”

Is het uitgelopen op een obsessie?

“Noem het zo. Maar ik heb het zelf nooit gevoeld. Het ging bij vlagen.”

Hoe is het om in de stad steeds te worden geconfronteerd met het werk van uw opa?

“Dat heeft iets, ik wil niet zeggen dwingends. Iets aanwezigs. Toen Elsbeth Etty een biografie maakte over Henriëtte Roland Holst schreef ze: wie leest er nog een gedicht van Henriëtte Roland Holst? Om vervolgens een enorme dikke pil over haar te publiceren. Daar had ik met Berlage geen last van. Als je de stad in komt, rijd je al over de Berlagebrug, of je dat nou wil of niet.”

Dat heeft misschien ook iets intimiderends.

“Niet voor mij.”

De biografie is niet compleet.

“Mai Spijkers, de uitgever, zei een paar maanden geleden: we geven gewoon uit wat je tot nu toe hebt geschreven, dan noemen we het deel 1 en zien we wel of er nog een deel 2 komt. Het boek eindigt in 1914, tien jaar na de bouw van De Beurs, met de verhuizing van Berlage naar Den Haag, waar hij ging werken voor de schatrijke familie Kröller-Müller en niets meer op eigen initiatief mocht doen. Een natuurlijk moment. Het einde van zijn rode betrokkenheid.”

Was Amsterdam een andere stad geweest zonder Berlage?

“Oei. Ik ben geneigd om te zeggen: ja. Dat zit hem dan vooral in dat socialistische. Hij wist het artistieke en samenbindende te combineren. Hij wilde het volk verheffen. Hij bouwde voor de gemeenschap. En niet te vergeten: zonder zijn Plan Zuid had Amsterdam-Zuid er compleet anders uitgezien.’

Hij maakte ook een einde aan de tuttigheid in de architectuur.

“Dat ook.”

Heeft Berlage wel genoeg erkenning gehad?

“In Amsterdam niet. Na De Beurs heeft hij nooit meer een grote opdracht gekregen, want er kwam een ander stadsbestuur. Wat dat betreft is er in honderd jaar niet veel veranderd.”

Wat was hij voor iemand?

“Een zachtmoedige, intens stille, teruggetrokken man. Een beetje het tegendeel van wat je normaal bij architecten ziet. Die kunnen nogal aanwezig zijn.”

Zijn gebouwen zijn anders wel behoorlijk aanwezig.

“Dat is een enorme contradictie, ja. Ik weet het niet, ik heb daar geen verklaring voor. Hij had een ongelooflijke scheppingsdrang. Hij maakte ook gewoon wat hij wilde maken. Hij was een slimme, uitgekookte man: nooit je schoenen weggooien voordat je nieuwe hebt.”

Bent u in uw onderzoek nog verrast?

“Ik wist niet dat hij zo koppig was. Wel dat hij nooit het debat aanging. Hij had een enorme hekel aan discussies.”

U schrijft dat het houden van lezingen zijn favoriete communicatiemiddel was.

“Dan kon tenminste niemand wat terug zeggen.”

Berlage was sentimenteel.

Larmes faciles, makkelijke tranen. Dat heb ik ook. En we hebben hetzelfde gevoel voor schoonheid en een enorme hang naar de juiste kleuren. Hij verzamelde ook mooie dingen.”

Zijn tijdgenoten reageerden nogal neerbuigend op zijn werk.

“Ik heb niet de indruk dat hij daar veel last van had. Hij vond dat het moderne moet schuren, een beetje pijn moet doen.”

Hoe kan ik het rijmen dat de socialist Berlage beroemd werd met het bouwen van een kapitalistisch bolwerk bij uitstek, een beurs?

“Hij was een enorme opportunist, een pragmaticus die zich realiseerde dat er ook brood op de plank moest komen en dat hij een architectenbureau draaiende moest houden. Hij was niet zo braaf. Kijk ook maar naar de huizen die hij heeft gebouwd voor zijn vrienden: Herman Gorter, Henri Polak, Frederik van Eeden. Allemaal gelovige socialisten en allemaal een villa in het Gooi.”

Stoort u dat?

“Mij? Nee hoor. Ik vind dat grappig.”

Zijn architecten van nu nog kunstenaars?

“Nee.”

Dat klinkt nogal stellig.

“Het is toch zo. Architecten zijn geen kunstenaars meer. Het vak is vercommercialiseerd. Het belangrijkste is dat het geld oplevert.”

Soer: “Ik vind het ook nogal een uitspraak.”

Van Rooy: “Jij mag je er niet mee bemoeien, haha.”

Soer: “En toch ben ik het er niet mee eens.”

Is uw liefde voor architectuur erfelijk?

“Dat denk ik. Het had ook in de rede gelegen als ik zelf architect was geworden. Maar ik heb gedacht: met zo’n grootvader moet je dat niet willen. Dus ben ik gaan schrijven over kunst en architectuur.”

interview Max van Rooy, PSW 29 oktBeeld Jonathan Herman

Soer: “Als ik toch even mag: onze zoons fotograferen. Mooie auto’s tegen de achtergrond van De Beurs. In Parijs hadden ze een shoot met vintage Chanelkleren. Dan leggen ze die producten in een oude koffer van Berlage: our great-grandfather’s travel trunk. Ze zijn pas 17 en hebben een Instagramaccount met bijna 34.000 volgers.”

Van Rooy: “Zo leeft het voort.”

Trots?

“Ja.”

Soer: “Vroeger speelden ze met de blokkendoos van Berlage.”

Dat mocht zomaar?

“Ik ben daar een groot voorstander van. Je moet alles gebruiken. Op Berlagestoelen moet je zitten, met een blokkendoos van Berlage moet je spelen en uit Berlagekopjes moet je thee drinken. Ik hou niet van vitrinekunst.”

Wordt er nog wel goed gebouwd in Amsterdam?

“Incidenteel wel. Zo’n Valley op de Zuidas vind ik een interessant ding. In die zin was mijn opmerking van daarnet misschien een beetje nuffig, want Winy Maas toont zich in zijn creativiteit wel een kunstenaar.”

Dan zullen we die opmerking maar weer terugnemen.

“Gedeeltelijk dan.”

Komt u nog in de stad?

“Mondjesmaat. Vroeger deed ik niets liever dan verdwalen in een stad. Gewoon lopen en niet weten waar je uitkomt. Dat je denkt: waar ben ik nu in godsnaam terechtgekomen? Dat mis ik.”

Soer: “We waren pas nog in Hotel Arena.”

Van Rooy: “We waren door onze jongens weggestuurd, want die wilden hier thuis een feestje houden. Toen zijn we daar gaan logeren. Ik vond het een belevenis. De drukte, ik ben daar niet meer aan gewend. Het is hier hartstikke stil.”

Soer: “En daarna zijn we nog eventjes door de stad gereden.”

Van Rooy: “Met het oog op dit gesprek.”

Soer: “We zijn langs de Houthavens gegaan en door Noord, bij al die nieuwbouw.”

Viel het mee of viel het tegen?

“Het viel me mee, maar het is allemaal wel erg gedrongen. Te veel boven op elkaar. De stad ademt niet meer.”

Wat vond u van De Pontsteiger?

“Dat vind ik een lelijk gebouw. Grof. Totaal geen fijnzinnigheid. Het is van dik hout zaagt men planken.”

Is dat kenmerkend voor de Nederlandse architectuur?

“Gedeeltelijk wel.”

Wat is het lelijkste gebouw van Amsterdam?

“Ojee. Hij is negentig.”

Wie?

“Cees Dam.”

Van de Stopera?

“Die heeft hij ontworpen met de Oostenrijkse architect Wilhelm Holzbauer. Het is echt een lelijk gebouw. Nou ja: ik vind het lelijk. Ik vind het bedervend.”

Soer: “Ik heb Cees net een uitnodiging gestuurd voor de boekpresentatie.”

Het is ongetwijfeld een aardige man.

“Hij is een enorm aardige man. Ik wil niet zeggen dat we bevriend zijn, maar het komt dicht in de buurt.”

Heeft u weleens tegen hem gezegd: wat heb je daar toch een lelijk ding neergezet?

“Natuurlijk.”

Wat zegt hij dan?

“Niet zoveel.”

Soer: “Net Berlage.”

Wat bedoelt u met bedervend?

Soer: “Wat een vies woord.”

Van Rooy: “Misschien een beetje te vies. Maar goed: als je naar dat plein gaat en naar dat gebouw kijkt, dan denk je: het is niet waar! Een stadhuis! Berlage was enorm gefocust op stadhuizen en het belang daarvan voor de gemeenschap. Ook wat architectuur betreft. Dan denk ik: hoe bestaat het? Dat bedoel ik met bedervend.”

Is het nog te herstellen?

“Dat denk ik niet.”

Soer: “Ik heb zeven jaar met veel plezier bij de Nationale Opera & Ballet gewerkt.”

Van Rooy: “Ja, dat was ín het gebouw.”

Vlak bij De Beurs, naast De Bijenkorf, staat ook een enorm lelijk gebouw.

“Dat is ook van Cees Dam.”

Soer: “Willen jullie hier nu mee ophouden. Straks komt hij niet naar de presentatie.”

Bestaat er nog durf in de architectuur?

“Bij publieke gebouwen? Eigenlijk nauwelijks meer.”

Doet u dat pijn?

“Zo voel ik het niet. Maar je kunt wel zeggen: het is jammer dat de democratie niet durft te besluiten tot een cultureel interessant gebouw. Dat is waar het op neerkomt. Ik had graag op de Zuidas, aan het slot van de Minerva-as, een mooi publiek gebouw gezien. Een station, gecombineerd met een museum of een kunsthal. Daar had ik wel een visioen van. Maar het is niet gebeurd.”

Dat heeft ook weer alles met geld te maken.

“Maar ook met durf.”

Neemt u dat mensen kwalijk?

“Daar ben ik niet zo van. Ik vind het alleen jammer dat bestuurders te weinig gebruikmaken van hun politieke macht om mooie dingen te maken.”

In uw boek Leve het been schreef u dat uw zoons heel laconiek waren over het feit dat u een been moest missen.

“Ze hadden tekeningen voor me gemaakt van mannetjes met één been, de armen juichend in de lucht.”

Hoe zijn ze nu?

“Nog even laconiek.”

Ook over uw ziekte?

“Daar past het woord laconiek misschien niet bij. Maar ze kunnen het wel goed relativeren.”

Helpt dat?

“Dat helpt enorm. Ik zie dat ze van mij houden en dat ik hun geluk niet belemmer met ziek zijn. Zij ervaren mijn ziek zijn niet als een akelig iets. Dat vind ik heel prettig.”

Max van Rooy (1942-2022) over zijn grootvader Hendrik Berlage: ‘Architecten zijn geen kunstenaars meer’
Beeld Jonathan Herman

Soer: “Ze laten zich niet afremmen. Ze gaan gewoon naar Parijs als ze daar zin in hebben. Ze zijn heel stoïcijns, maar op een leuke manier. Ik ga hier ook niet zitten huilen, ik doe ook gewoon mijn eigen dingen. Dat zien die jongens ook.”

Ze zien natuurlijk ook een vader die nog steeds druk is met boeken schrijven.

“Dat valt ze op, ja.”

Heeft u nog energie voor een nieuw project?

“Nou, dat weet ik niet. Zij vinden dat ik dat wel moet hebben.”

Ziet u op tegen de toekomst?

“Dat weet ik nog niet.”

Waar hangt dat van af?

“Van de toekomst.”

En daar wilt u niet over nadenken?

“Nee.”

Hoe wilt u dat uw zoons u straks herinneren?

“Als een liefhebbende, aardige man.”

Niet als een groot schrijver en journalist?

“Ben je gek. Nee hoor.”

Max van Rooy (1942-2022) over zijn grootvader Hendrik Berlage: ‘Architecten zijn geen kunstenaars meer’

Max van Rooy

25 maart 1942, Voorburg

1948-1954 Paschalisschool, Den Haag
1954-1961 Sint Aloysiuscollege, Den Haag
1961-1963 Militaire dienstplicht (luchtmacht) 
1963-1965 Verblijf in Griekenland (kunstenaar)
1966 -1970 Redacteur Algemeen Handelsblad
1970-1976 Redacteur zaterdagbijlage NRC Handelsblad
1976-1978 Hoofdredacteur Hollands Diep
1979-1995 Adjunct-hoofdredacteur en architectuurcriticus NRC Handelsblad
1995-2010 Cultureel commentator en architectuurcriticus NRC Handelsblad
2007 Publicatie boek Het verhaal van de architectuur
2012 Publicatie boek Leve het been (snijtijd 90 minuten)
2022 Publicatie boek Heb ik dat gemaakt? – De vormende jaren van H.P. Berlage, bouwmeester

Max van Rooy woont in het centrum met zijn vrouw Anita Soer en hun tweeling Casper en Sebastiaan (17).