Onderzoek: minder beestjes in bodem natuurgrasland dan landbouwgras

Veenweidegebied bij Aldeboarn, De Veenhoop en Tijnje.

Veenweidegebied bij Aldeboarn, De Veenhoop en Tijnje. Foto: Simon Bleeker

Het verraste Joachim Deru zelf ook, maar de landbouwgraslanden in het westelijk veenweidegebied die hij voor zijn proefschrift onderzocht, bevatten meer bodemleven dan belendende natuurgraslanden.

,,Het beeld bestaat dat er geen leven meer zit in raaigrasvelden. Maar dat klopt niet met mijn bevindingen. De landbouwgraslanden hadden meer voedingsstoffen wat gunstig uitpakt voor de bodembeestjes. Ook was de bodem luchtiger dan die van de natuurgraslanden. Ze kon ook makkelijker vocht opnemen en vasthouden”, ontdekte de medewerker van het Louis Bolk Instituut. ,,De natuurbodem was zuurder en compacter waardoor er minder bodemleven voorkwam.”

Oude graslanden

De door Deru onderzochte landbouwgraslanden waren wel van het soort ‘oud grasland’, dat niet om de vijf jaar wordt omgeploegd en weer ingezaaid. Ook kenden de weilanden een relatief hoog slootwaterpeil van gemiddeld 50 centimeter onder het maaiveld. Bij de natuurgebieden lag dat op 40 centimeter.

,,Ik hanteerde voor mijn onderzoek de tweedeling natuur versus landbouw, maar een aantal landbouwpercelen werden minder intensief gebruikt. En het waren ook pure veengrondpercelen en niet klei-op-veen. Dat geeft weer een heel andere dynamiek.”

Versterken

Zijn bevindingen betekenen ook niet dat de biodiversiteit in de veenweidegebieden gebaat is bij meer landbouw dan natuur. ,,Beide gebieden hadden ongeveer net zoveel plantensoorten. De landbouwgraslanden hadden iets meer soorten bodemleven, en de situatie was op al die percelen ongeveer hetzelfde. De natuurpercelen kenden onderling juist een veel grotere variëteit in bodemleven. En wat betreft bodemdiversiteit versterken beide soorten graslandbeheer elkaar.”

De bevindingen van Deru’s proefschrift zijn niet direct door te vertalen naar de situatie in Fryslân. Zo kent het Friese veenweidegebied een waterpeil van 90 centimeter, tot soms wel een meter, onder het maaiveld. Dat zorgt voor een andere bodemstructuur. ,,Daar kunnen ook veel regenwormen aanwezig zijn. Maar die zitten dan mogelijk dieper en zijn daardoor slechter bereikbaar voor de weidevogels. In het westelijk veenweidegebied is droogte wat dat betreft minder een probleem.”

Biodiversiteit

Het veenweidegebied profiteert van het naast elkaar bestaan van natuur- en landbouwbeheer. Maar Deru pleit ook voor diversificatie binnen het landbouwgebruik. ,,Als een boer zijn landerijen die verder van zijn boerderij afliggen minder intensief beheert, krijg je binnen je bedrijf variatie. Dat is gunstig voor de biodiversiteit.”

Bemesten met vaste fractie van gescheiden drijfmest, in plaats van drijfmest, is ook beter voor het land. ,,Deze aanvoer van veel verse organische stoffen is gunstig voor met name de rode regenwormen.”

Toch kon Deru geen negatieve effecten van drijfmest op de bodem ontdekken. ,,Drijfmest heeft de naam heel slecht te zijn voor de bodem, maar dat heb ik niet kunnen waarnemen. In grote hoeveelheden en op de korte termijn is het slecht voor de regenwormenpopulatie. Ruige mest is beter maar ook met drijfmest breng je uiteindelijk voedingsstoffen in je bodem waar bodemleven van profiteert.”

Belang

Alles is beter dan de koeien altijd op stal hebben staan en dan dagelijks te maaien om ze te voeren, vindt Deru. ,,Bij weer of geen weer met trekkers over de weilanden rijden is een drama voor de bodem. De verdichting die je krijgt is funest voor de beworteling en toevoer van voedingsstoffen.”

De landerijen die Deru onderzocht werden niet zo beheerd. ,,Het waren allemaal gangbare boeren maar er zaten geen zeer intensieve boeren tussen.”

Deru hoopt dat natuurclubs en boeren elkaar niet bevechten maar samen problemen als de stikstofcrisis en de biodiversiteitsverlies aanpakken. ,,Niet het eigenbelang maar het gezamenlijk belang moet voorop staan. Je kunt als boer in het veenweidegebied de zure grond bekalken voor een hogere opbrengst. Wat ik in proeven zag was dat de meerwaarde van het bekalken voor de grasproductie in het niets viel bij de verliezen aan organische stof en stikstof uit de bodem door die bekalking. Per saldo zijn we op veengrond beter af als de boer niet of heel weinig bekalkt. Maar dan moeten we als samenleving wel bereid zijn de mindere productie van de boer te compenseren.”