Direct naar artikelinhoud
Ten Slotte

K. Schippers (1936-2021) schreef om het onzichtbare vast te leggen

Zijn werk werd bekroond met onder meer de Libris Literatuurprijs en de P.C. Hooft-prijs. In juni verscheen nog zijn laatste roman Nu je het zegtDonderdag overleed schrijver en dichter K. Schippers, pseudoniem van Gerard Stigter, van 2016 tot 2019 stadsdichter van Amsterdam.

K. Schippers: ‘Ik laat me niet naaien zeg, door het bestaan.’Beeld Sanja Marusic

Hij kon tijdens interviews zomaar uitbarsten in gezang. Cole Porters Don’t Fence Me In, bijvoorbeeld: ‘O give me land, lots of land under starry skies above.’ Gershwin, Porter, de American Songbook – hij kende alle nummers uit zijn hoofd, de muziek die voor hem regelrecht was verbonden met de bevrijding. De verrukking van dat jongetje toen er nog iets ánders bleek te bestaan dan de oorlog.

Gerard Stigters grote liefde voor de kunsten ontstond toen, meteen na de bevrijding. In mei 1945 werd hij als achtjarige door zijn moeder meegenomen naar het Stedelijk Museum. Vanaf het balkon van zijn woonkamer – in zijn bovenwoning in Amsterdam-Zuid met veel kunst aan de muur en designmeubilair, een ‘eigen Stedelijkje’ – keek hij later uit op het museum waar hij de kunstenaars van De Stijl ontdekte.

Hij schreef in het kinderboek De bevrijding van het Stedelijk (2015) over dat jongetje dat niet beter weet dan dat het oorlog is. Afweergeschut, prikkeldraad, bunkers. Maar dan wordt Nederland bevrijd. De bioscoop gaat weer open. De Dikke en de Dunne, ze mogen weer. Op de radio klinkt jazz. En dan het Stedelijk: ‘Daar heb je het rode vlak. Het is van Theo van Doesburg. Dat staat eronder. Ik krijg kippenvel.’

Kind in de oorlog

“Een kind groeit op en maakt zijn leven zelf,” vertelde Stigter in Het Parool over die oorlogsjaren. “We voetbalden. Keldergaten en lantaarnpalen, dan was de paal het doel. Knikkeren en bussietrap. ’s Ochtends als je wakker werd, hoorde je de soldaten lopen door de Van Speijkstraat waar wij woonden. Wir fahren gegen Engeland, hoorde je ze zingen. Dan gingen ze richting het Sportfondsenbad West. Dat had iets vertrouwds. Je had wel een vermoeden dat er iets aan de knikker was, er moet een zekere druk hebben gezeten op het bestaan. Je moet het hebben gevoeld, als in een film noir denk ik nu. Maar wát precies, daar was je nog te jong voor.”

Het moment dat die druk werd opgeheven is voor hem in die muziek, kunst, film van toen gedocumenteerd. “Dan heeft alles zich ineens ten goede gekeerd. Het was alsof je iets cadeau kreeg. On-ver-ge-te-lijk!” Dat was, zei hij, het belangrijkste wat hem was overkomen, naast zijn huwelijk met Erica Hoornik (dochter van dichter Ed Hoornik) en de geboorte van hun dochters, schrijver en journalist Bianca Stigter en galeriehouder Diana Stigter. Dat was ook wat hij zijn dochters heeft willen bijbrengen.

Schippers, Bernlef, Brands

Gerard Stigter, alias K. Schippers, werd op 6 november 1936 geboren in Amsterdam als zoon van een effectenmakelaar. Op de hbs ontmoette hij Hendrik Jan Marsman, beter bekend onder zijn pseudoniem J. Bernlef, en Gerard Bron (pseudoniem G. Brands). Hun leraar Nederlands was de schrijver Rob Nieuwenhuys die zijn voorliefde voor schrijvers als Nescio, Elsschot en Carmiggelt op hen overbracht.

Met Bernlef en Brands richtte hij in 1958 het tijdschrift Barbarber op, met op de alledaagse realiteit gestoelde poëzie en – in navolging van dadaïstische Franse kunstenaar Marcel Duchamp – de introductie van de readymade als dichtvorm waarmee de grenzen tussen kunst en werkelijkheid werden gerelativeerd. Gebruiksaanwijzingen, annonces, boodschappenbriefjes – in alles kon een gedicht schuilgaan. Journalist Toef Jaeger publiceerde onlangs het boek De jongens van Barbarber over die vriendschap die het literaire landschap veranderde, mede gebaseerd op Schippers’ archief.

Zien en vastleggen

Vanaf zijn eerste poëziebundel De waarheid als De Koe (1963) en eigenlijk in zijn hele oeuvre – van kinderboeken tot gedichten tot romans – onderzocht Schippers de processen van zien en waarneming, en verslaglegging van die waarneming. ‘Het gaat om zien,’ schreef hij in de bundel Andermans wegen. ‘De onzichtbaarheid heel even opheffen, alles wat onze blik vervaagt laten oplossen, en in die paar momenten waarop we écht zien, scherpstellen op wat we willen vastleggen. En dan: afdrukken. Foto’s maken van het onzichtbare, het beweeglijke stil krijgen of het stille beweeglijk, zonder de suggestie van eeuwige vluchtigheid teniet te doen.’

Zien, beter zien, en dan vastleggen – dat is bij Schippers de kern. In Andermans wegen over vrienden, geestverwanten, geliefde kunstenaars: Hans Faverey, Jan Hanlo, Stanley Brouwn, Thom Mercuur, Philip Mechanicus, Pierre Bonnard, Van Gogh. Maar vooral ook schrijft hij daardoor over zichzelf. Het zijn persoonlijke herinneringen en observaties over uiterlijkheden en karaktertrekjes, vermengd met scherpe analyses over hun werk, hun streven en de kloof daartussen.

Spijt van niets

Toen bij Stigter ongeneeslijke kanker werd geconstateerd, koos hij voor levensverlengende chemotherapie en werkte door: nóg een dichtbundel, nóg meer verhalen, nóg een roman. “Wat ik doe is zo onuitputtelijk van inhoud, dat ik maar een stipje kan laten zien,” zei hij daarover in de podcast Leven volgens K. Schippers die Ronald Snijders in januari 2021 met hem maakte. “Je komt er niet mee klaar, je krijgt het niet af. Maar dat hindert niet, je hebt het in ieder geval geprobeerd.”

Spijt van niets, zei hij eind mei in zijn laatste interview met Het Parool. En met dat schrijven probeerde hij al die vrienden die hem in de dood waren voorgegaan bij zich te houden. “Als iemand er niet meer is, blijf je die altijd missen. Maar ik vind dat je er iets tegenover moet stellen. Ik laat me niet naaien zeg, door het bestaan. Zie die boeken.”