Direct naar artikelinhoud
Ten slotte

Christa Ludwig (1928-2021), mezzosopraan die onder geen beding prima donna wilde zijn

Met een zangeres als moeder en een zanger en operadirecteur als vader was het vrijwel uitgesloten dat Christa Ludwig, die zondag op haar 93ste is overleden, niet ook het zingen tot haar vak zou maken. 

Christa Ludwig.Beeld Getty Images

Ze deed dat met zo’n angstaanjagende ijver en overgave, dat ze, gewapend met een stem uit talloos veel miljoenen, uitgroeide tot de allermooiste Duitse mezzosopraan die er ooit is geweest. (Geen discussie mogelijk.) En ook tot de mezzo met de langste carrière, die 49 en een half jaar zou omvatten. Had ze nog een half jaartje doorgezongen, dan hadden er grootse jubileumconcerten in het verschiet gelegen, maar om dat soort flauwekul gaf ze niet. Ze hield ook geen dagboek bij, wat niet erg behulpzaam was toen ze ten langen leste met haar memoires kwam, met de ironische titel Und ich wäre so gern Primadonna gewesen.

De werkelijkheid dat ze er niet aan moest denken een prima donna te zijn. Veel te veel gedoe. Ze hoefde niet zo nodig bewonderd te worden als ‘een kalf met twee koppen’. Toch was ze op haar eigen manier ook excentriek. Niemand nam het vak serieuzer dan zij. Ze deed idiote dingen om maar geen verkoudheid op te lopen. Vriendschappen onderhouden was problematisch, want als ze niet zong, zweeg ze bij voorkeur. Praten was slecht voor de stem. Ze offerde alles op voor de Schönklang, de klankschoonheid van haar stem en dat had een prijs.

Nooit een koud biertje

Daarom was ze eerder blij dan droevig dat ze er na 49,5 jaar een punt achter kon zetten. Eindelijk kon ze zonder die eeuwige sjaaltjes de straat op. Eindelijk kon ze ook eens een koud biertje drinken.

Ze had maar één lerares en dat was Eugenie Ludwig-Besalla, haar moeder, die ook een mezzo-sopraan was. Al op haar achttiende zong ze haar eerste operarol. Op haar 21ste proefde ze even aan Der Rosenkavalier, maar het zou nog jaren duren voordat ze de rollen zou zingen die haar toonaangevend zouden maken: Leonore, Ortrud, Kundry, de Marschallin, Waltraute, Fricka. Ze zong ze onder leiding van de grootste dirigenten van haar tijd. Karl Böhm, Herbert von Karajan en Leonard Berstein liepen met haar weg. “Ik heb haar altijd de grootste Brahms-zangeres gevonden,” zei Bernstein ooit, ‘totdat ik haar Strauss hoorde zingen, want toen was ze de grootste Marschallin, totdat ik haar Mahler hoorde doen, want toen was ze de grootste Mahlerinterpreet,’ enzovoorts en zo verder. Er valt over haar stemkwaliteiten alleen maar in zinderende superlatieven te schrijven.