Direct naar artikelinhoud

De tien geboden van Nico ter Linden

Nico ter Linden (Amersfoort, 1936) is predikant en auteur. Hij was van 1977 tot 1995 voorganger in de Amsterdamse Westerkerk. Als auteur is hij vooral bekend van de zesdelige serie 'Het verhaal gaat...' waarin hij op een eigentijdse manier de bijbel hervertelt. Zijn kinderbijbel 'Koning op een ezel' kreeg, met name in gereformeerde kringen, een minder hartelijke ontvangst.

I Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben.

"Ghandi heeft eens gezegd: 'God is een persoon voor wie zich Hem bij voorkeur als een persoon voorstelt en Hij is transpersoonlijk voor wie dat persoonlijke godsbeeld te weinig abstract is.' Dat vind ik een prachtige, troostende uitspraak. Je kunt je mijn godsbeeld niet kinderlijk genoeg voorstellen. Het is nog ten diepste hetzelfde lijntje als van oudsher. Het is het hoogste waartoe ik kan reiken. Ik heb het afgeleerd het hoge abstractieniveau van veel andere theologen te willen bereiken. Dat red ik toch niet en dat moet ik dus ook niet willen. Ik moet roeien met de riemen die ik heb en die zijn, wat dat betreft, een stukje korter. Ik weet heus wel dat God geen herder, rechter of vader is, maar ik houd nu eenmaal van die beelden. Anders dan in plaatjes kan ik mij niks verbeelden. Ja, hij is, overall, een goede God, maar ik moet wel zeggen: 't is op het nippertje, hoor. En dat zeg ik ook niet zonder woede. Het wordt ons soms knap moeilijk gemaakt om in een goede God te geloven. Ik vind de tekenen van Gods goedheid, die ik in mijzelf en om mij heen bespeur, vooralsnog groter, dwingender en schoner dan de spiegelbeelden die ik evenzeer ervaar. Nee, daar zit wat mij betreft, geen evolutie in. Het kolkt, het ademt, het gaat mee met de seizoenen. Ik kan niet aangeven wanneer ik Hem het verst van mij verwijderd heb geweten, maar dat zou ook kunnen samenhangen met het feit dat er een weinig aangevochten mens tegenover u zit." 

II Gij zult u geen gesneden beeld maken noch enige gestalte van wat boven in de hemel, noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is

"Aan weerskanten van de ark, waarin de Tien Woorden veilig liggen opgeborgen, bevinden zich ringen waar draagstangen doorheen gestoken zijn. Die stangen mogen er niet uit omdat je het ding zo moet kunnen oppakken om weer verder te trekken. Je mag, met andere woorden, God nooit fixeren, alsof Hij ergens woont, alsof je kunt beweren hoe Hij in elkaar zit. De bijbel geeft allerlei godsbeelden. Beelden die articuleren en elkaar relativeren: Hij wreekt en Hij vergeeft. Hij is streng en Hij is mild. Je moet steeds weer op zoek gaan naar het beeld wat je aanspreekt; zodat je met het ene beeld het andere beeld kunt bijstellen. Zeker, het zijn mijn projecties, dat ziet u goed. Sta mij toe Fortmann (jezuïet, godsdienst- en cultuurpsycholoog, AV) te citeren die deze vraag al voor mij heeft beantwoord toen ze hem vroegen: 'U weet zoveel af van theologie en van psychologie, u kent Augustinus, Thomas van Aquino, Marx, Freud, Jung - de hele bliksemse boel - wilt u nou niet even toegeven dat het allemaal projecties zijn?' 'Natuurlijk wil ik dat,' antwoordde Fortmann, 'en ik kan u ook zeggen hoe ik aan die projecties kom: God heeft mij als een projecterend wezen geschapen.' Begrijpt u? Nou, ik geloof dat er nooit en nergens grootser, weidser, en diepzinniger is geprojecteerd dan door het volk van Israël. Dat is het mooiste wat we hebben." 

III Gij zult de naam van de Here, uw God, niet ijdel gebruiken

"Ik vind dat er, over het algemeen, zeer oneerbiedig wordt gebeden. Ja, dat bedoel ik letterlijk. Moet u horen: als ik bij mij thuis een dineetje geef, heb ik nagedacht over wat ik tegen mijn gasten zal gaan zeggen. Ik heb mijn woorden gewogen. Ik heb wat te melden, ik wil sfeer scheppen. Dat geldt ook voor de eredienst. Het is niet eerbiedig te beginnen met 'Goedemorgen dames en heren, fijn dat u er allemaal bent', om vervolgens, een beetje uit de losse pols, te gaan bidden. Als u mij nu vraagt een gebed uit te spreken, zal ik dat drie minuten vol kunnen houden - vijf minuten lukt ook nog wel - maar dan is het natuurlijk sjablonenwerk, het is niet doorleefd. Je hoort zo weinig huiver meer voor God, eerbied voor de Eeuwige, geprezen zij Zijn heilige naam. En dan die schriftlezingen. Je hoort ze hun tekstje zeggen alsof het de krant is en denkt: ik durf te wedden dat nu iedere kerkganger denkt dat Jezus water in wijn heeft veranderd! Niemand die doorheeft dat die voorganger bezig is een prachtige mythe - met oeroude wijsheid er in - te vertellen, verwoord door een literator van klasse die Johannes heette of misschien wel anders. Zo'n voorganger maakt misbruik van Gods naam door plat te vertellen.

De bijbel is in beeldtaal geschreven. Die beelden mag je niet reïficeren; je mag van een abstractie geen onveranderlijk ding maken. Veranderde Jezus chemisch water in wijn? Is Jezus biologisch de Zoon van God? Daar heb ik met Andries Knevel een heel gesprek over gehad. We spraken over beelden en hij vroeg me of Jezus de Zoon van God was. Ik zei: 'Ja. En mijn vrouw is een roos.' Dat laatste begreep Knevel wel, dat mijn vrouw een roos is. 'Maar nu even echt,' zei hij, 'is Jezus Gods zoon?' Waarop ik, met stemverheffing, antwoordde: 'Is mijn vrouw dan niet echt een roos?' Knevel raakte even in verwarring - ik denk dat het een beetje begon te gloren - maar al snel zakte het weer weg. Begrijp ik ook wel. Ik heb ook niet graag dat mensen de tak doorzagen waar ik op zit." 

IV Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt, zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; maar de zevende dag is de sabbat van de Here uw God, dan zult gij geen werk doen

"Sjabbat betekent ophouden. Ophouden met draven. Beginnen met nadenken. Reflecteren. Ik denk bij het heiligen van de sabbatdag niet eens zozeer aan de zondag zelf, ik denk dan aan - wat zegt u? Voetbal? O ja! Op zondagmiddag naar het stadion, heerlijk. Ik wil niet zeggen dat ik het moest bevechten, maar mijn ouders hebben het er zeker moeilijk mee gehad. Vader was niet boos, vader was verdrietig - dat werk. Ik voetbalde zelf bij HBS, 'Houd Braef Stant', een van de oudste clubs van het land. Ik zei tegen mijn ouders dat later alleen 'Houd Braef Stant' aan mijn graf zou mogen spreken. Dat was behoorlijk agressief. Wat ik in feite zei was dat mijn voetbalclub in die dagen mijn enige troost in leven en sterven was. Enfin, dat verlangen is inmiddels verdampt. Laat nu een of andere dominee maar wat zeggen en dan is het voorbij."

V Eer uw vader en uw moeder

"Mijn ouders waren twee uiterst zorgzame en soms ook wat zorgelijke lieden. Getrouwd in de crisistijd. Mijn vader, afgestudeerd jurist, beginnend met een baantje van niks. Zuinig levend - beiden domineeskinderen - met af en toe, zoals mijn grootvader altijd zei, 'een slordige dag'. Dan werden er allerlei dingen gedaan die anders nooit konden: dan kregen we een ijsje of misschien wel twee! Maar ze waren vooral zorgzaam, voortdurend in de weer met het geluk van het gezin, het geluk van de familie en met een joodse mevrouw die in de kampen zat en die iedere veertien dagen van ons voedselpakketjes kreeg die ik node zag gaan‿ Dus, een hoge moraal. En van die hoge moraal heb ik, denk ik, wel last gehad. Ik heb negen jaar over het gymnasium gedaan. Dat kwam, mede, doordat ik het leven moeilijk vond. Ik vond het moeilijk om - wacht, ik zal u een verhaal vertellen. Ik ben eens de gastheer geweest in het radioprogramma 'Kom eens langs in Des Indes', van Karel Prior. Ik mocht daarvoor een aantal mensen uitnodigen en meneer Kazimier, de rector van mijn school, was de eerste die ik wilde ontmoeten. Hij stond er op - in tegenstelling tot de meeste docenten, die vonden dat ik maar een vak moest gaan leren - dat ik het eindexamen zou halen. En ik vroeg hem in die uitzending: 'Meneer Kazemier, wat deed u er in geloven dat het jongetje van twaalf, dertien jaar - dat zo slecht scoorde - tóch door zijn examen moest worden gesleept?' Hij zei: 'Dat kan ik je precies vertellen. Ik had je cabaret zien doen.' Dit antwoord ontroert mij tot op de huidige dag. Dat zo'n rector een jongen met pukkels op het toneel zag staan en in één oogopslag begreep wat dat jochie tot ontplooiing zou kunnen brengen. Iets met Nederlands, theologie of toneel - dacht Kazimier. Het is uiteindelijk een combinatie van die drie geworden. Maar goed, wat daar aan vooraf ging: hij vond dat ik een psychologische test moest ondergaan en uit die test kwam ondermeer naar voren dat mijn ouders er wellicht een te hoge standaard op na hielden. Wat bleek - en dat is uiterst interessant: mijn ouders begrepen dat niet. Ze hebben mij, heel ontwapenend en in zekere zin ook heel naïef, gevraagd of dat zo was: 'Ga jij bij ons gebukt onder een te hoge moraal?' Dat kon ik toen natuurlijk niet overzien, maar later kreeg ik in de gaten dat het juist was. Ik ontwikkelde mij in alles waarin ik mij kon ontwikkelen: ik voetbalde, crickette, verzamelde boeken, deed cabaret en schreef de schoolkrant vol. Ordentelijk leren schoot er volledig bij in. Maar, zo voorspelde dat psychologische testbureau, als ik eenmaal dat eindexamen had gedaan, zou alles op z'n pootjes terechtkomen. En dat was ook zo.

Ze hebben natuurlijk stevig geleden onder mijn langdurige puberteit. Mijn moeder heeft uren en uren huiswerk met mij gemaakt, mijn vader werkte zich rot om dure bijlessen te kunnen betalen en ik zat daar nochtans lui te wezen. Daar heb ik mij - later - wel schuldig over gevoeld, maar ook die gevoelens zijn verdampt. Ik heb geen unfinished business met mijn ouders."

VI Gij zult niet doodslaan

"Ik ben gevangenispredikant geweest en ik denk dat ik in mijn dromen alles kan uitspoken wat die gedetineerden in werkelijkheid hebben uitgespookt - behalve de allerzieksten want ik denk dat ik daar niet gestoord genoeg voor ben. Maar ik ben, zoals de oude catechismus zegt, onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad. Concreet? Ja, hoor eens hier‿ er zijn mensen die ik graag uit de weg zou willen ruimen, bijvoorbeeld mensen die een bepaald streven of verlangen van mij in de weg zitten. Het kan niet anders dan dat ik deze lieden in mijn dromen in enigerlei vorm om zeep heb geholpen. Maar let wel: daar schrik ik niet van. Je moet, om als zielzorger een ander te kunnen helpen, je eigen schaduwzijde onder ogen kunnen zien.

Meent u werkelijk dat ik rechtschapener ben dan u? Meneer Visser, dat is, met alle respect, de grootst mogelijke onzin die u daar verkondigt. Weet u wat mij altijd zo heeft gefrappeerd? Hoe het in 's Heren Jezusnaam mogelijk is dat ik, zo beschermd opgevoed, met zo'n lieve moeder, zo'n prachtige vader, die zoveel talenten heb meegekregen, zoveel goede mensen op mijn levensweg ben tegengekomen - de rector op school, allerliefste vrienden en vriendinnen, een perfecte vrouw, toegewijde kinderen - enfin, zo voorbeeldig in de wereld neergezet toch te kampen heb met een ziel waarin het kolkt en draait en wentelt en chaotisch is‿ ik kan geen film zien, geen verhaal lezen of ik weet: daar ben ik óók geweest, dit had óók mij kunnen overkomen. Ik heb geleerd in mijn eigen ziel te kijken en me niet voor de bende daar te schamen: hier ben ik mee geschapen. Ieder mens draagt een ontzagwekkende grandeur en een even fascinerende, nederig-, walgelijk makende misère in zich. Dat is een gegeven, een gegeven dat je met de nodige strijd moet leren aanvaarden."

VII Gij zult niet echtbreken

"Hoe langer ik er over nadenk, hoe ingewikkelder ik het huwelijk vind. De bestendiging van het huwelijk is the name of the game en dat kan zowel een vloek als een zegen zijn. Ik ben de laatste om een steen te gooien naar mensen die het niet redden. In de loop van een huwelijk gaan de panelen nu eenmaal schuiven en de vraag is dan of je beiden in staat bent mee te schuiven. Ja, het is ons tot op heden gelukt, maar u moet niet denken dat zoiets zonder moeite gaat. Er is geen partner die te allen tijde voldoet aan wat je van hem of haar verlangt en dan is het ook nog van belang dat je je bijtijds realiseert dat je zelf ook zo'n partner bent die niet aan alles voldoet waarnaar die ander verlangt."

VIII Gij zult niet stelen

"Bij diefstal denk ik aan zoiets als het niet algemeen ondertekende verdrag van Kyoto. We leven er lustig op los en stelen de natuur van ons nageslacht. Daar voel ik me mede schuldig aan, al zou ik ook niet weten hoe je zoiets kunt keren. Ik moet u wel zeggen dat er een mannetje in mij opveert als ik die jongens van Greenpeace aan het werk zie. Laatst ook weer: met zo'n klein bootje probeerden ze een tanker te verhinderen rotzooi in zee te lozen. Dan roep ik: 'Vaar ze van de sokken, die klootzakken!' en aan het eind van de maand gireer ik. Die doen mooi werk, die lui. En God wil het, da's zeker!"

IX Gij zult geen valse getuigenissen spreken tegen uw naaste

"Als je, zoals ik, een bijbeluitlegger, klare wijn schenkt, krijg je het nodige over je heen. Het is niet altijd even lollig om de brievenbus te legen. Ik ben een ketter, de antichrist - je kunt het zo gek niet verzinnen. Maar, ik denk altijd maar zo: de vervuiler betaalt. We hebben het volk jarenlang misleid; wat we, theologisch, al ruim een eeuw weten, komt nog steeds niet, of gebrekkig, op de kansels door. Weet u wat mij veel meer dwarszit? Toen mijn kinderbijbel, 'Koning op een ezel', verscheen, schreef het Confessioneel Gereformeerd Beraad een brief aan mijn synode waarin ze zeggen dat de kerk publiekelijk afstand van mij moet nemen. En wat doet die dappere Bas Plaisier (topman van de Protestantse Kerk in Nederland, AV)? In plaats van pal achter mij te gaan staan, zegt hij dat tuchtmaatregelen niet werken, of iets dergelijks! En dat is godverdorie mijn baas! Hij beweert dat ik mijn hand heb overspeeld en dat ik eens met wetenschappers in gesprek zou moeten gaan. Terwijl tientallen Oud- en Nieuw-Testamentische exegeten van alle grote universiteiten - in extenso vermeld - mij in 'Het verhaal gaat...' trouw terzijde hebben gestaan! Wat Plaisier had moeten doen is die - helaas slecht geïnformeerde - broeders van het Gereformeerd Beraad rustig uitleggen dat mijn theologie mainstream-theologie is en dat ik een bescheiden poging doe de ook bij hen stagnerende geloofsoverdracht - tot op zekere hoogte een taalkwestie - uit het slop te helpen."

X Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets dat van uw naaste is 

"Ik kan jaloers zijn op het werk van een knap schrijver, maar ik geniet er daardoor niet minder van en het inspireert me bovendien de lat voor mezelf iets hoger neer te leggen. En verder‿ nee. Maar ik heb natuurlijk makkelijk praten: ik heb zo'n beetje alles wat ik wil en wat ik niet bezit, wil ik ook helemaal niet hebben. Ik draag nog altijd dat ene kindergebedje met mij mee: 'Ik ben een kind van God, bemind en tot geluk geschapen'. Dat wil niet zeggen dat ik niet op malheur ben voorbereid. Ik beoefen iedere dag de kunst van het sterven door welbewust om te gaan met elk afscheid. dat ik neem. Je weet nooit wanneer de onheilstijding komt, maar ik houd mij vast aan het vers van Bredero: Want Gij hebt mij maakt en moogt mij weer ontmaken. Dat wil ook zeggen dat ik erop vertrouw dat het einde van dit leven niet een onherroepelijk einde is. Waarmee ik overigens niet beweer dat ik wanhopig zal zijn als morgen blijkt dat het slechts wensdenken is geweest. Zeker, wensdenken is het, dat lijdt geen twijfel. De wens is de vader van de gedachte. De vraag is natuurlijk of wij niet een Vader hebben die diezelfde wens in gedachten heeft‿ Maar goed, als onze Vader zo'n Vader niet is, zal die wetenschap mijn levensstijl toch niet beïnvloeden. Ik zal doorgaan met leven voor Zijn aangezicht, ook al gaat Zijn aangezicht niet langer met mij mee, om met Mozes te spreken. Want het is een mooie manier om de chaos te bedwingen, heil te verwerkelijken en het al dan niet bestaande land van melk en honing een stukje dichter te naderen."